Veel ondernemers hebben er mee te maken (gehad): rentederivaten. Vanaf 2007 was de vraag naar langlopende financieringen met een vast rentepercentage namelijk groot. Voor banken daarentegen was het – als gevolg van ontwikkelingen binnen de financiële markt – steeds moeilijker een langlopende financiering aan te bieden tegen een acceptabele vaste rente. Een alternatief was een langlopende financiering met een rentederivaat. Een product waarmee de stijgende Euriborrente zou worden opgevangen ten gunste van de ondernemer. Echter, in de daaropvolgende jaren steeg de Euriborrente niet, maar daalde naar een historisch dieptepunt. Als gevolg daarvan was de ondernemer per saldo vaak duurder uit dan wanneer de oorspronkelijke variabele Euriborrente zou zijn gehanteerd.
Dwaling bij de aanschaf van rentederivaten
Veel ondernemers stellen zich op het standpunt bij aanschaf van de rentederivaten door de banken onvoldoende te zijn voorgelicht en geïnformeerd over de risico’s van de rentederivaten. Zij vernietigen de financieringsovereenkomsten op grond van dwaling en vorderen de te veel betaalde rente terug van de bank. Dit heeft inmiddels tot diverse gerechtelijke procedures geleid.
Informatie- en onderzoeksplicht bij de verstrekking van rentederivaten
In de daaropvolgende rechtspraak ontstaat diversiteit in uitspraken. Zo wordt verschillend geoordeeld over de mate waarin de ondernemer de door de bank verstrekte informatie moet bestuderen (onderzoeksplicht) en welke informatie de bank moet verstrekken (informatieplicht). Ook doet zich de vraag voor in hoeverre een ondernemer een beroep op dwaling kan doen als de risico’s van het product zich niet hebben voorgedaan en dit ook niet zullen doen of als bepaalde productkenmerken helemaal niet ter sprake zijn gekomen met het sluiten van de financieringsovereenkomst.
Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de mededelingsplicht en dwaling
Gezien de omvang van de problematiek en in het kader van een efficiënte rechtspleging meent de Rechtbank Amsterdam dat het nodig is zogenaamde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. In twee tussenvonnissen van 30 mei jl. schrijft de rechtbank dat zij het voornemen heeft de Hoge Raad om advies te vragen. De rechtbank heeft de navolgende vragen geformuleerd:
1. Kan aan de mededelingsplicht van artikel 6:228 lid 1 sub b BW worden voldaan door uitsluitend in algemene productinformatie inlichtingen te geven over eigenschappen van een aan een overeenkomst ten grondslag liggend product, of dient de informatie te worden toegesneden op de wederpartij, althans mondeling te worden gegeven? Zo niet, hoe verhoudt zich dat tot de in HR 5 juni 2009 ontwikkelde jurisprudentie?
2. Kan met vrucht een beroep op dwaling worden gedaan indien de risico’s (eigenschappen waarop een beroep op dwaling wordt gegrond) van een aan een overeenkomst ten grondslag liggend product zich niet hebben verwezenlijkt en ook niet zullen verwezenlijken of in het geval dat de wederpartij – de bank – aan de bepaling in de standaarddocumentatie die aan de dwaling ten grondslag wordt gelegd, geen uitvoering heeft gegeven (en toezegt daaraan ook geen uitvoering te zullen geven), kortom in gevallen waarin het aangaan van de overeenkomst (in dit geval de renteswapovereenkomst) dus op geen enkele manier voor de dwalende enig nadelig gevolg heeft (gehad) of kan hebben?
Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot de jurisprudentie als ontwikkeld in HR 19 januari 2001, r.o. 3.4 en HR 4 september 2009, r.o. 3.4.2?
Zo ja, (i) hoe kan in een dergelijke situatie worden beoordeeld of aan het vereiste is voldaan dat de betrokkene de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten, als de dwaling niet had plaatsgehad (zie wederom HR 4 september 2009 (r.o. 3.4.2) en (ii) hoe verhoudt zich dat tot het bepaalde in artikel 6:230 BW dat aan de wederpartij de mogelijkheid biedt om een vernietiging te voorkomen door een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst voor te stellen die het nadeel opheft dat de tot vernietiging bevoegde bij instandhouding van de overeenkomst lijdt?
3. Kan met vrucht een beroep worden gedaan op dwaling als niet is gebleken dat de productkenmerken waarover zou zijn gedwaald ten tijde van het afsluiten van de renteswap aan de orde zijn geweest of een rol hebben gespeeld bij de overwegingen van de klant (vergelijk HR 10 januari 2003)?
De betreffende procespartijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld op dit voornemen te reageren, waarna de vragen – al dan niet in gewijzigde vorm – aan de Hoge Raad zullen worden voorgelegd. Lopende gerechtelijke procedures over de rentederivaten zullen als gevolg hiervan naar alle waarschijnlijkheid worden aangehouden totdat de Hoge Raad de vragen heeft beantwoord.
Over het vervolg zullen wij u informeren.
Informatie
Hebt u vragen over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor op telefoonnummer 010 – 209 27 77 of per e-mail info@lvh-advocaten.nl.