Artikel 23 Faillissementswet brengt met zich mee dat een gefailleerde door de faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorende vermogen verliest, te rekenen vanaf de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken.
Indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen hebben plaatsgevonden die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, dan kan de levering niet meer geldig plaatsvinden omdat de gefailleerde niet meer bevoegd is (beschikkings)handelingen ten laste van zijn vermogen te verrichten.
In een recente zaak bij de Hoge Raad had Maatmetaal op de dag voor haar faillissement een elektronische betaalopdracht gegeven van € 6.000,- ten gunste van JPR. Het bedrag werd diezelfde dag nog afgeschreven van de bankrekening van Maatmetaal. Een dag later werd het faillissement van Maatmetaal uitgesproken en op die dag werd het bedrag van € 6.000,- bij JPR bijgeschreven. De discussie die vervolgens ontstond, ging over de vraag of het bedrag van € 6.000,- door de curator kon worden teruggevorderd.
Vele jaren gold de in het arrest Vis q.q. / NMB neergelegde regel dat de curator in een dergelijk geval een betaling kan terugvorderen, indien de bank van de schuldenaar bij aanvang van de faillietverklaring “nog niet alle handelingen had verricht, die zij als opdrachtnemer van de schuldenaar ter effectuering van de betaling van diens schuldeiser gehouden was te verrichten.”
Indien de schuldeiser van de betaling een rekening bij dezelfde bank aanhoudt als de schuldenaar, dan is de betaling pas afgerond op het moment dat de betaling op de rekening van de schuldeiser is bijgeschreven. Dezelfde bank moet immers alle handelingen verrichten. Wanneer de schuldeiser echter een rekening bij een andere bank aanhoudt, dan heeft de bank van de schuldenaar alle handelingen verricht op het moment dat die bank de opdracht aan de bank van de schuldeiser heeft doorgegeven. Er zit dus een (willekeurig) verschil in de toepassing van de terugvorderingsbevoegdheid afhankelijk van het feit of schuldeiser en schuldenaar rekeningen aanhouden bij dezelfde bank of bij verschillende banken. Los daarvan is het bij digitaal betalingsverkeer niet zonder meer duidelijk wat wel en niet (meer) valt onder ‘handelingen’ die de bank van de schuldenaar moet verrichten ter afwikkeling van een betalingsopdracht.
In de zaak tussen Maatmetaal en JPR komt de Hoge Raad daarom met een nieuwe zienswijze die het makkelijker moet maken om vast te stellen tot welk moment de curator girale betalingen kan terugvorderen. De Hoge Raad neemt namelijk aan dat voortaan het moment van de bijschrijving op de rekening van de schuldeiser doorslaggevend is bij de beantwoording van de vraag of de betaling is voltooid. Is de betaling pas na de faillietverklaring op de rekening van de schuldeiser bijgeschreven, dan kan de curator de betaling terugvorderen.
Deze nieuwe terugvorderingsregel geldt, omwille van de rechtszekerheid, alleen ten aanzien van faillissementen uitgesproken na 20 maart 2015.
Hebt u vragen over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor op nummer 010 – 209 27 77 of via info@lvh-advocaten.nl.