Hoe hard is een clausule in een intentieverklaring dat er pas rechten en verplichtingen ontstaan wanneer er een getekende overeenkomst is? Niet altijd hard, zo blijkt.
Een praktijkvoorbeeld
Twee ondernemingen gaan een samenwerking aan. Zij willen gezamenlijk een nieuw product in de markt zetten. Zij leggen een aantal uitgangspunten voor deze samenwerking vast in een intentieverklaring. Om over de status van hun (rechts)verhouding geen misverstand te laten bestaan, spreken partijen in de intentieverklaring met zoveel woorden af, dat zij aan de intentieverklaring geen rechten kunnen ontlenen. Verder wordt in de intentieverklaring opgenomen, dat de intentieverklaring geen overeenkomst behelst. En tenslotte leggen partijen in de intentieverklaring vast, dat rechten pas ontstaan, nadat een overeenkomst tussen partijen is ondertekend waarin over essentiële elementen overeenstemming is bereikt. Één en ander laat aan duidelijkheid niets te wensen over, zo lijkt het.
Begin van uitvoering
Vervolgens beginnen partijen alvast aan de uitvoering van de voorgenomen samenwerking, terwijl er nog geen overeenkomst is getekend. Ook factureert de ene partij (de leverancier) aan de andere partij (de afnemer) bedragen voor reeds verrichte werkzaamheden en verleende diensten. Deze facturen blijven onbetaald. Na verloop van tijd ontstaan strubbelingen, waarna de afnemer de overeenkomst -voor zover die bestaat- buitengerechtelijk ontbindt.
Claim
De leverancier accepteert deze ontbinding niet en claimt in een procedure betaling van de onbetaald gelaten facturen, alsmede vergoeding van geleden schade wegens gederfde winst door het voortijdig beëindigen van de samenwerking.
Het verweer van de afnemer is, dat partijen geen (schriftelijke) overeenkomst gesloten hebben. Volgens de afnemer zijn partijen blijven steken in de onderhandelingen en zijn die onderhandelingen door de afnemer afgebroken. De uitgevoerde werkzaamheden zouden slechts om een pilot gaan. Het product moest nog “bewezen” worden. Als er al een overeenkomst tot stand gekomen is, dan is die door ontbinding beëindigd, aldus de afnemer.
Voorbijgegaan aan eis van schriftelijkheid in intentieverklaring
De rechtbank oordeelt, dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de te ondertekenen stukken (waaronder een door de leverancier uitgebrachte offerte en algemene voorwaarden). De rechtbank constateert vervolgens, dat partijen uitvoering hebben gegeven aan de gemaakte afspraken, terwijl deze nog verder uitgewerkt en geformaliseerd werden. Partijen zijn het over die afspraken ook eens geworden. Daarmee zijn partijen stilzwijgend voorbijgegaan aan de schriftelijkheidseis die is opgenomen in de intentieverklaring. De afnemer kan zich daar dan ook niet langer op beroepen, aldus de rechtbank.
Werkzaamheden niet vrijblijvend verricht
De rechtbank hecht er waarde aan, dat de schriftelijkheidseis in de intentieverklaring zeer algemeen verwoord is. In de intentieverklaring is bijvoorbeeld niet bepaald, dat wanneer de leverancier werkzaamheden verricht voorafgaand aan ondertekening van de overeenkomst, hij dit geheel voor eigen rekening doet en daaraan geen enkel recht (op betaling) kan ontlenen. Verder hecht de rechtbank er waarde aan, dat de offerte onvoorwaardelijk geformuleerd is. Bijvoorbeeld is daarin niet opgenomen dat betaling van de werkzaamheden pas (en uitsluitend) behoeft plaats te vinden nadat partijen hebben vastgesteld dat de pilot succesvol is.
Conclusie
Conclusie is, dat wanneer partijen uitvoering geven aan afspraken in het kader van een nog niet geformaliseerde samenwerking, deze uitvoering door de afnemer niet als vrijblijvend kan worden aangemerkt, (louter) met een beroep op een (algemeen geformuleerde) schriftelijkheidseis in een intentieverklaring. Met andere woorden zal een afnemer die “de handen vrij wil houden”, dit voorafgaand aan de uitvoering van afspraken door een leverancier uitdrukkelijk moeten bedingen.
Informatie
Heeft u vragen over dit artikel of over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met Peter Verheijden, advocaat bij LVH Advocaten.