Patstelling tussen bestuurders die ook aandeelhouder zijn: wat te doen?
Een veelvoorkomende situatie. Een besloten vennootschap met twee bestuurders die allebei voor een gelijk deel aandeelhouder zijn. De verstandhouding tussen beiden geraakt verstoord. Ook na het inschakelen van een corporate finance adviseur wordt geen (derde) investeerder gevonden die het aandelenkapitaal geheel of gedeeltelijk wil overnemen. Ook onderling kan ondanks een taxatie van de waarde van de onderneming geen overeenstemming worden bereikt over een uitkoop. En natuurlijk ontbreekt ook een (duidelijke) geschillenregeling in de statuten of aandeelhoudersovereenkomst.
Partijen willen uit elkaar, maar wel voor de juiste prijs. Ondertussen moet de onderneming worden voortgezet, zonder dat waardeverlies ontstaat. Partijen willen op een normale manier uit elkaar door escalatie te voorkomen, maar zijn toch genoodzaakt een advocaat in te schakelen. Wat te doen bij een patstelling tussen bestuurders die ook aandeelhouder zijn? Advocaat ondernemingsrecht Justin de Vries vertelt u meer.
Mogelijkheden voor gedwongen overdracht aandelen
De advocaten wijzen voorzichtig op een aantal ‘mogelijkheden’ om de overdracht van aandelen mogelijk te maken. Tussen ‘haakjes’, want eigenlijk biedt de wet geen adequate oplossing voor deze ‘deadlock-situatie’.
Overdracht aandelen in enquêteprocedure
Een optie is het starten van een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer. Hoewel de bestaande enquêteprocedure de gedwongen overdracht van aandelen niet als voorziening kent,[1] kan het voorleggen van een dergelijk geschil wel leiden tot een (geforceerde) overdracht van aandelen.
Overdracht aandelen via wettelijke geschillenregeling
Een ander optie is de gebruikmaking van de wettelijke geschillenregeling. In deze procedure kunnen aandeelhouders een uitstoot-of uittreedvordering instellen.[2] Uit jurisprudentie blijkt dat de uittredinggrond beperkt wordt uitgelegd. Niet alleen kost de procedure veel tijd, ook de zware norm die wordt gehanteerd geldt als groot bezwaar.
Dit is vreemd. Moet de situatie nog verder escaleren voordat een uitstoting of uittredingsvordering toegewezen kan worden? Is er geen andere mogelijkheid om op een efficiënte wijze uit elkaar te gaan? Is er een regeling voor de situatie waarin partijen met goede intenties een verbintenis zijn aangegaan, maar vast zijn komen te zitten zonder reële hoop op herstel van oorspronkelijke verstandhouding? Nee, die is er (vooralsnog) niet.[3] [4]
Procedure rechtbank deadlock-situatie
In de procedure bij de Rechtbank Gelderland d.d. 8 juni 2022[5] speelde de hiervoor beschreven ‘deadlock’-situatie. Eén van de aandeelhouders besluit, weliswaar subsidiair, gebruik te maken van de wettelijke geschillenregeling. Dit is een bodemprocedure die, als hiervoor gezegd, lang kan duren en waarvan de uitkomst onzeker is.
Vordering tot aanstelling tijdelijk bestuurder
Om ervoor te zorgen dat gedurende de procedure een werkbare situatie ontstaat, besluit de aandeelhouder een incidentele vordering in te stellen tot benoeming van een tijdelijk bestuurder. Volgens de aandeelhouder is het belangrijk dat een onafhankelijke derde als bestuurder wordt aangesteld. Deze derde zal een positief stimulerende rol voor de onderneming vervullen en een doorslaggevende stem kunnen uitoefenen, indien besluitvorming door het zittende bestuur niet kan plaatsvinden of te lang uitblijft. Naar mening van de aandeelhouder is er een ‘incompabilité d’humeur’ ontstaan. Voor de niet-francofielen: dit betekent dat er onvoldoende basis bestaat voor een vruchtbare samenwerking. De andere aandeelhouder tevens bestuurder voert gemotiveerd verweer en vindt dat de besluitvorming niet wordt belemmerd door de slechte verhouding tussen partijen.
Bevoegdheid rechtbank aanstelling tijdelijk bestuurder
Het bestaan van een ‘incompabilitie d’humeur’ is niet de norm waaraan de rechtbank het geschil moet beoordelen. Maar wat moet dan wel de norm zijn? En is de rechtbank wel bevoegd om tot aanstelling van een tijdelijk bestuurder over te gaan? Of is dit voorbehouden aan de Ondernemingskamer?[6]
Om met de laatste vraag te beginnen. In de procedure acht de rechtbank zich bevoegd te oordelen over de incidentele vordering tot benoeming van een tijdelijk bestuurder van een besloten vennootschap. De rechtbank overweegt dat dit oordeel eigenlijk is voorbehouden aan de Ondernemingskamer, maar dat de rechtbank ook vooruit kan lopen op de bij de Ondernemingskamer te voeren enquêteprocedure. De uitkomst is correct, maar de weg ernaar toe twijfelachtig. Zie in dit verband ook de annotatie van mr. Kemp bij deze uitspraak.[7] Hoewel hierover geen duidelijkheid bestaat in de literatuur, kan wel worden aangenomen dat de bedoeling van de wetgever is geweest dat de voorzieningenrechter en Ondernemingskamer beiden bevoegd zijn in dergelijke gevallen.[8] Ook bestaat de mogelijkheid om bij de Ondernemingskamer een onmiddellijke voorziening te vragen, zonder dat vervolgens een onderzoek hoeft te worden ingesteld.[9] Dit laatste is in veel gevallen niet meer gewenst en te kostbaar.
Onmiddellijke voorziening bij de Ondernemingskamer: snelheid
Overigens moet niet de indruk ontstaan dat in de procedure bij de Ondernemingskamer geen snelle onmiddellijke voorziening kan worden getroffen. In dit geval is daar niet voor gekozen. De primaire vordering in de procedure bij de rechtbank betrof de nakoming van een vermeende afspraak over de overdracht van de aandelen van de ene aandeelhouder naar de andere aandeelhouder. Met de gedachte dat reeds een bodemprocedure is gestart, is het niet vreemd dat bij dezelfde rechtbank een incidentele vordering is ingesteld.
Toetsingsnorm aanstelling tijdelijk bestuurder
Dan de materiele toetsingsnorm. Waaraan moet de rechtbank toetsen of een tijdelijk bestuur moet worden benoemd? In dit geval toets de rechtbank aan de ‘wanbeleid-norm’ van de enquêteprocedure. Dit is opmerkelijk. Als er al getoetst moet worden aan een norm, dan zou aangesloten moeten worden bij de norm van die door de Ondernemingskamer wordt gehanteerd bij het treffen van een onmiddellijke voorziening. Dit past ook bij het karakter van de maatregel tot het aanstellen van een tijdelijk bestuur. De wanbeleidsnorm past hier niet bij. Dit oordeel volgt in beginsel pas na afronding van het onderzoek in een enquêteprocedure.
Toetsing van de ‘wanbeleid-norm’ door de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de andere aandeelhouder zich schuldig heeft gemaakt aan ‘wanbeleid’. Dat de vordering wordt afgewezen met de hantering van deze zware norm is niet vreemd. Hoewel de verkeerde norm toegepast lijkt, is de uitkomst van de procedure goed verteerbaar. Het feit dat er sprake is van een verstoorde verhouding tussen de bestuurders, betekent niet automatisch dat dit de besluitvorming belemmert. Het is aan de eiser om dit aan te tonen. Verder is het ook niet vanzelfsprekend dat het aanstellen van de derde-bestuurder enige garantie geeft op een verbetering van de verstandhouding. Ook dit ligt op de weg van eisende partij om te onderbouwen.
Conclusie
Terug naar het begin. Het onderliggende probleem bij een ‘deadlock-situatie’ is een gebrek aan een wettelijke regeling die het mogelijk maakt de vennootschappelijke relatie op een efficiënte wijze te verbreken, zonder dat de aan de vennootschap verbonden onderneming daaronder hoeft te lijden en zonder dat de spanning zo hoog oploopt, dat inderdaad een uittredingsvordering in een geschillenregeling wordt toegewezen. De eerste stap om dit te voorkomen is het opnemen van een goede contractuele geschillenregeling, bij voorkeur in de statuten en/of aandeelhoudersovereenkomst.
Voor advies over de patstelling tussen bestuurders die ook aandeelhouder zijn, neem contact op met specialist Justin de Vries.
[1] Art. 2:356 BW.
[2] Art. 2:335-343c BW
[3] Ten aanzien van de geschillenregeling verwijs ik naar interessante artikelen van Schreurs en Bulten: 1) mr. F. Schreurs, De herziene geschillenregeling en de lange weg naar een vennootschappelijk scheidingsrecht, WPNR 2017/7158 2) en een artikel van Bulten: C.D.J. Bulten, ’De geschillenregeling – ik voel mij een langspeelplaat’; De Wulf e.a. in: Ondernemingsrecht in de Lage Landen, Wat kunnen wij van de Belgen leren? (Instituut voor Ondernemingsrecht nr. 117), pag. 143-161, Deventer: Wolters Kluwer 2020, ISBN 9789013155389.
[4] Zie het Voorontwerp Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure
[5] ECLI:NL:RBGEL:2022:2904.
[6] Art. 2:349a lid 2 en 3 en art. 2:356 sub c BW.
[7] JOR 2022/231 met annotatie van Kemp, B.
[8] In de literatuur bestaat overigens geen eenduidigheid over de vraag voorzieningenrechter naast de Ondernemingskamer bevoegd is over te gaan tot het aanstellen van een tijdelijk bestuurder.
[9] Het gaat te ver om daar in dit artikel dieper op in te gaan.