Over de Auteurs: LVH Advocaten

< terug naar overzicht

Op 23 mei 2017 heeft het Hof Den Haag een arrest gewezen ter zake de zorgplicht van de bank jegens een ex-franchisenemer. Kort gezegd, oordeelt het Hof dat niet is komen vast te staan dat de bank haar zorgplicht zou hebben verzaakt door franchisenemer niet te waarschuwen voor de slechte financiële positie van franchisegever.

 

Waar ging deze kwestie over?

Een (aspirant) franchisenemer heeft in september 2007 een bakkerswinkel in Amsterdam overgenomen. Ten behoeve hiervan heeft franchisenemer in juni 2008 met de bank een kredietovereenkomst gesloten. Vanwege het feit dat franchisenemer niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de bank voldeed, heeft de bank de kredietovereenkomst bij brief van 25 januari 2010 opgezegd alsook franchisenemer gesommeerd om het op dat moment uit hoofde van de kredietovereenkomst verschuldigde bedrag van ruim € 100.000,- binnen 14 dagen te voldoen.

Vervolgens is franchisegever, die tot februari 2009 bij dezelfde bank als franchisenemer bankierde,  op 4 februari 2010 failliet gegaan.

Aangezien betaling van de zijde van franchisenemer uitbleef heeft de bank franchisenemer gedagvaard en betaling van het verschuldigde bedrag gevorderd. In eerste aanleg heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat de bank haar zorgplicht jegens franchisenemer niet heeft geschonden, omdat naar het oordeel van de rechtbank er sprake was van een beperkte zorgplicht van de bank. Er was namelijk sprake van een reguliere kredietovereenkomst waarvan de risico’s voor franchisenemer overzichtelijk waren. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de bank uit hoofde van privacy geen zaken aan franchisenemer mocht melden over franchisegever.

Franchisenemer was het kennelijk niet eens met het vonnis en ging in hoger beroep.

 

Hoger beroep

In hoger beroep stelde franchisenemer zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte had gesproken over een reguliere kredietovereenkomst alsook uit het oog had verloren dat het ging om een kredietovereenkomst ten behoeve van een franchiseonderneming, waarbij franchisenemer naar zijn mening met handen en voeten gebonden was aan de franchiseovereenkomst. Eveneens was franchisenemer van mening dat de bank zorgvuldiger diende te zijn bij het aangaan van de kredietovereenkomst, omdat zij op de hoogte was van de financiële situatie van franchisegever.

Het hof onderschrijft de standpunten van franchisenemer echter niet en wijst franchisenemer erop dat op de bank in casu enkel de verplichting rustte om franchisenemer te informeren over de gevolgen van het aangaan van de kredietovereenkomst en over de daaruit voortvloeiende risico’s, hetgeen de bank naar het oordeel van het hof ook op de juiste wijze inzichtelijk heeft gemaakt. Tevens oordeelt het hof dat niet is gebleken dat franchisenemer, die al enige tijd als ondernemer actief was, destijds vragen aan de bank heeft gesteld over de financiële situatie van franchisegever.

 

Conclusie

Gezien deze kwestie doet een franchisenemer er derhalve verstandig aan om in het geval van een bankarrangement vooraf de juiste vragen aan de bank over (de financiële situatie van) franchisegever te stellen.

Informatie

Hebt u vragen over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor op telefoonnummer 010 – 209 27 77 of per e-mail info@lvh-advocaten.nl.