Over de Auteurs: Peter de Graaf

< terug naar overzicht

Op 9 januari 2015 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over art. 39 lid 1 Faillissementswet. Dit artikel bepaalt dat in het geval de gefailleerde huurder is, zowel de faillissementscurator als de verhuurder de huurovereenkomst kunnen opzeggen op een termijn van ten hoogste drie maanden. Voorts bepaalt het artikel dat vanaf de dag van de faillietverklaring de huurprijs een boedelschuld is. Boedelschulden zijn in feite de kosten van het faillissement en hebben ten aanzien van uitkering de hoogste rangorde.

 

Het was reeds duidelijk dat het wetsartikel betrekking heeft op huur van onroerende zaken. Over de vraag of het ook ziet op roerende zaken had de Hoge Raad nog niet geoordeeld. Een kantonrechter zag daarom aanleiding om hierover een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad.

De feiten in deze zaak betroffen verhuur van bekistingsmaterialen. De huurovereenkomst bestond reeds op het moment dat de huurder failleerde. De curator heeft de huurovereenkomst niet opgezegd. De gehuurde materialen zijn nog enkele maanden aan de curator ter beschikking gesteld. Uiteindelijk heeft de verhuurder zelf de overeenkomst opgezegd. Voor de periode na datum faillissement waarin de materialen ter beschikking waren gesteld stuurde de verhuurder facturen naar de curator. De verhuurder stelde zich op het standpunt dat haar vordering een boedelvordering betreft, terwijl de curator meende dat de verhuurder slechts een concurrente vordering heeft.

De Hoge Raad oordeelde dat art. 39 lid 1 Fw. ook geldt voor verhuur van roerende zaken.  In dat kader overwoog hij:

“ 3.4.2 De tekst van art. 39 lid 1 Fw spreekt van ‘huur’, zonder onderscheid te maken tussen huur van onroerende zaken en huur van roerende zaken. Dit wijst erop dat deze bepaling ook van toepassing is op de huur van roerende zaken. Dit volgt ook uit de hiervoor in 3.4.1 weergegeven ratio van de regeling van deze bepaling. Deze doet immers evenzeer opgeld bij de huur van roerende zaken. Er is onvoldoende grond om, in afwijking van tekst en ratio van art. 39 lid 1 Fw, in dit verband onderscheid te maken tussen de huur van onroerende zaken en die van roerende zaken. De vraag moet dus bevestigend worden beantwoord.”

Voor de praktijk is de uitspraak van de Hoge Raad van belang. Het komt immers vaak voor dat op datum faillissement nog roerende zaken worden gehuurd een gefailleerde. Te denken valt bijvoorbeeld aan op basis van operational lease gehuurde auto’s.

 

Informatie

Indien u nadere informatie wenst naar aanleiding van dit artikel, dan kunt u contact opnemen met Peter de Graaf.

 

Categorieën: berichten, nieuwsLabel: