Over de Auteurs: LVH Advocaten

< terug naar overzicht

Recentelijk heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de toelaatbaarheid van toepassing van een bodemverhuurconstructie.

 

Kredietverschaffers, zoals banken, bedingen vaak een stil pandrecht op de inventaris van kredietnemers. Het praktische voordeel van stil pandrecht is dat de verpande zaken bij de kredietnemer kunnen blijven staan en kunnen worden gebruikt. In het geval de Belasting­dienst beslag op bodemzaken legt of in geval van faillissement gaat het voorrecht van de Belastingdienst op bodemzaken vóór het recht van de stille pandhouder op de zaken. Bodem­zaken zijn, kort gezegd, zaken die dienen ter inrichting van de bodem van de be­lasting­­plichtige. Om de Belastingdienst voor te zijn, kwam het voor dat de stille pandhouder de zaken in zijn feitelijke macht nam – en daarmee een vuistpandrecht verkreeg – door middel van toepassing van een bodemverhuurconstructie.

De kwestie waarover de Hoge Raad diende te oordelen, geeft een voorbeeld van een bodem­­verhuurconstructie. Een bank was stille pandhouder betreffende de inventaris van een garage­bedrijf. De bank is de bedrijfsruimte van het garagebedrijf enkele dagen voor het faillisse­ment van dat bedrijf gaan huren. Hierdoor kreeg de bank de inventaris in zijn feitelijke macht en gold de bedrijfsruimte niet meer als ‘bodem’ van het garagebedrijf. Het voor­­recht van de Belastingdienst op bodemzaken vond daardoor geen toepassing meer. De inventaris had immers niet meer te gelden als ’bodemzaken’ van het garagebedrijf.

De curator van het garagebedrijf meende dat de bodemverhuurconstructie een paulianeuze rechtshandeling, zoals omschreven in de Faillissementswet, is. Een dergelijke handeling is kort gezegd een rechtshandeling die vanwege haar schuldeisers benadelende karakter onrechtmatig is. De wet geeft de curator de bevoegdheid om paulianeuze rechtshandelingen te vernietigen. Door vernietiging komen met terugwerkende kracht de gevolgen van de rechts­handeling te vervallen. De vraag is daarom van belang of er sprake is van een rechts­handeling of van een feitelijke handeling. De Hoge Raad stelde voorop dat het de bank was toegestaan om de verpande zaken in zijn macht te brengen teneinde een vuistpandrecht te realiseren. Deze omzetting van het pandrecht betreft een feitelijke handeling. Dat een huur­overeenkomst is aangegaan, doet daar niets aan af, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad ziet dus weinig kwaad in de bodemverhuurconstructie. Van belang is echter dat per 1 januari 2013 een wet in werking is getreden die  toepassing van de constructie prak­tisch onmogelijk maakt. Volgens de nieuwe wet dient een pandhouder die rechten op bodemzaken wenst uit te oefenen daarvan melding te maken aan de Belastingdienst. De nieuwe regeling was niet op de zaak van toepassing die voorlag aan de Hoge Raad, omdat de feiten zich afspeelden in het jaar 2007.

 

Informatie

Hebt u vragen over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met Peter de Graaf.

 

Categorieën: berichten, nieuwsLabel: