De meeste franchiseovereenkomsten bevatten een postcontractueel non-concurrentiebeding. Een postcontractueel non-concurrentiebeding bepaalt dat het een franchisenemer gedurende een bepaalde periode na het eindigen van de franchiseovereenkomst in een bepaald gebied, niet is toegestaan activiteiten te verrichten die concurrerend zijn met de activiteiten van de franchiseformule. Middels een postcontractueel non-concurrentiebeding tracht franchisegever te voorkomen dat de door hem aan een franchisenemer overgedragen kennis en knowhow na het einde van de franchiseovereenkomst voor oneigenlijke concurrentie wordt gebruikt. Dit ter bescherming van de franchiseformule en de overige franchisenemers.
Arrest hof Arnhem-Leeuwarden
Op 16 januari 2018 is een arrest gepubliceerd van het hof Arnhem-Leeuwarden waarin het hof heeft geoordeeld dat voormalig franchisenemer niet is gebonden aan het postcontractueel non-concurrentiebeding, omdat het belang van voormalig franchisenemer bij het openhouden van zijn nieuwe winkel zwaarder weegt dan het belang van franchisegever bij naleving van het postcontractueel non-concurrentiebeding. Het door franchisegever gevorderd verbod is derhalve door het hof niet toewijsbaar verklaard. Eveneens is de vordering van franchisegever tot betaling van een voorschot op contractuele boetes afgewezen.
Wat was er aan de hand?
Franchisegever en franchisenemer hebben een franchise- en onderhuurovereenkomst gesloten voor een periode van vijf jaar ingaande op 1 januari 2000 op grond waarvan franchisenemer een dierenwinkel exploiteerde. In de franchiseovereenkomst is onder meer een postcontractueel non-concurrentiebeding opgenomen inhoudende dat indien de franchiseovereenkomst eindigt het franchisenemer voor een periode van zes maanden is verboden om binnen het rayon soortgelijke handelsactiviteiten uit te oefenen dan wel daarbij op enigerlei wijze te zijn betrokken e.e.a. onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 gulden per overtreding en 1.000 gulden voor ieder dag dat de overtreding voortduurt.
Bij brief van 22 december 2010 heeft franchisegever de franchiseovereenkomst en de onderhuurovereenkomst met franchisenemer opgezegd tegen 1 januari 2012. Ondanks de opzegging door franchisegever hebben partijen na 1 januari 2012 uitvoering gegeven aan de franchiseovereenkomst.
Vervolgens heeft franchisenemer bij brief van 11 november 2016 aan franchisegever kenbaar gemaakt dat hij een pand heeft gehuurd en dat hij daarin vanaf 1 februari 2017 de bedrijfsvoering zal voortzetten en de exploitatie van de huidige winkelruimte per diezelfde datum zal beëindigen. Franchisegever heeft in reactie hierop per brief van 24 november 2016 franchisenemer bericht niet akkoord te gaan met een opzegging van de onderhuur- en franchiseovereenkomst alsook franchisenemer in de gelegenheid gesteld alsnog beide overeenkomsten correct na te komen. Kennelijk heeft franchisenemer hier geen gehoor aangegeven, want op 5 januari 2017 heeft franchisegever de franchiseovereenkomst en de onderhuurovereenkomst met franchisenemer buitengerechtelijk ontbonden. Op 28 januari 2017 heeft voormalig franchisenemer een nieuwe dierenwinkel geopend en de oude winkelruimte verlaten.
Oordeel voorzieningenrechter rechtbank Gelderland
Franchisegever heeft voormalig franchisenemer op 6 februari 2017 in kort geding gedagvaard en, kort gezegd, onder andere gevorderd dat voormalig franchisenemer het postcontractueel non-concurrentiebeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom, tot en met 5 juli 2017 dient na te komen. In de periode na de opzegging op 22 december 2010 is tussen partijen een diffuse situatie ontstaan. Zo heeft de dierenwinkel van franchisenemer een eigen uitstraling gekregen, waardoor hij op enig moment nauwelijks meer aan de formule van franchisegever voldeed. Voorts kocht franchisenemer een groot deel van zijn assortiment niet bij franchisegever, maar elders in. Franchisegever had franchisenemer kennelijk wel op het voorgaande gewezen, maar had nagelaten een juridische procedure te starten tot nakoming van de franchiseovereenkomst dan wel ontbinding daarvan. Mede gelet op het voorgaande en het feit dat het onduidelijk was wat de rechtsverhouding tussen partijen na 1 januari 2012 was, slaagt het beroep van franchisegever op het postcontractueel non-concurrentiebeding niet. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van voormalig franchisenemer om zijn nieuwe dierenwinkel open te houden zwaarder dan het belang van franchisegever bij naleving van de betreffende bepaling.
Franchisegever is het kennelijk niet eens met het oordeel van de rechtbank en is in hoger beroep gegaan.
Oordeel hof Arnhem-Leeuwarden
Het hof constateert dat de periode waarvoor franchisegever het concurrentieverbod heeft gevorderd inmiddels is verstreken, zodat er geen belang meer is voor franchisegever om nakoming van het postcontractueel concurrentiebeding te vorderen. Bovendien had franchisegever de opzegging per 1 januari 2012 nimmer ingetrokken. Volgens het hof staat wel vast dat er een lossere verhouding tussen partijen is ontstaan. Gelet op dit alles onderschrijft het hof het oordeel van de voorzieningenrechter en bekrachtigd het door franchisegever bestreden vonnis.
Uit dit arrest van het hof wordt bevestigd dat een diffuse situatie kan zorgen voor rechtsonzekerheid bij zowel franchisegever als franchisenemer en dit moet worden voorkomen.
Informatie
Hebt u vragen over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor op telefoonnummer 010 – 209 27 77 of per e-mail info@lvh-advocaten.nl.