Over de Auteurs: LVH Advocaten

< terug naar overzicht

Het is niet ongebruikelijk dat in een franchiseovereenkomst een bepaling is opgenomen die bepaalt dat een franchisenemer verplicht is (een deel van de) producten en/of diensten bij franchisegever, dan wel door hem aangewezen derde, in te kopen. Een dergelijk beding wordt ook wel de ‘inkoopverplichting’ genoemd.

 

Voor het aangaan van de franchiseovereenkomst heeft geen enkele franchisenemer bezwaar tegen een dergelijke verplichting. Echter, indien gaandeweg blijkt dat franchisenemer bij de inkoop van producten aanzienlijk duurder is bij franchisegever dan bij een andere leverancier, zal hij gaan piepen. In dit artikel zal het doel van de inkoopverplichting van franchisenemer aan de orde komen, de mogelijke geschilpunten hierover alsmede de voorwaarden waar een inkoopverplichting aan zou dienen te voldoen.

Doel inkoopverplichting franchisenemer

Op grond van de tussen franchisegever en franchisenemer overeengekomen franchiseovereenkomst kan een inkoopverplichting tot gevolg hebben dat het een franchisenemer niet is toegestaan, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van franchisegever, producten en/of goederen bij een andere partij in te kopen. Doet franchisenemer dit toch, dan komt hij toerekenbaar tekort in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de franchiseovereenkomst met als gevolg dat hij jegens franchisegever schadeplichtig kan worden.

Binnen een franchiserelatie kan de inkoopverplichting meerdere doelen dienen, zoals het waarborgen van de uniformiteit en het imago van de formule, het kunnen uitoefenen van directe invloed door franchisegever op de kwaliteit van de via de formule te verhandelen producten en het kunnen realiseren van optimale inkoopvoorwaarden voor franchisenemers door schaalvergroting.

In het geval sprake is van een redelijk doel, staat het franchisegever in beginsel vrij een inkoopverplichting aan zijn franchisenemer op te leggen. Immers, franchisegever dient de identiteit en reputatie van zijn formule te handhaven en te voorkomen dat een franchisenemer schade aan zijn formule berokkent door producten van lagere kwaliteit te verkopen.

 

Conflict binnen franchiserelatie door inkoopverplichting

In de praktijk komt het regelmatig voor dat de door franchisegever voorgeschreven inkoopverplichting achteraf een geschil tussen franchisegever en franchisenemer veroorzaakt. Bijvoorbeeld omdat franchisegever niet (meer) in staat is de door franchisenemer bestelde producten en/of diensten tijdig te leveren, de door franchisegever geleverde producten van ondeugdelijke kwaliteit zijn of er voor franchisenemers, in tegenstelling tot hetgeen franchisegever (eerder) heeft toegezegd, geen sprake is van inkoopvoordeel. Het veroorzaakt onder meer ergernis bij franchisenemer als hij bij de inkoop van (dezelfde) producten aanzienlijk duurder uit is bij franchisegever dan bij een andere aanbieder.

Dit kan diverse oorzaken hebben. Bijvoorbeeld vanwege het feit dat franchisegever gewoonweg niet goed met de leverancier heeft onderhandeld of omdat franchisegever een opslag berekent bovenop de aan hem door de producent berekende inkoopprijs, waardoor de inkoopprijs van franchisenemer hoger uitvalt dan wanneer hij zelf rechtstreeks bij de producent had ingekocht. In een dergelijke situatie rijst de vraag in hoeverre franchisegever transparant over de door hem berekende opslag met haar franchisenemers heeft gecommuniceerd. Naar gelang het antwoord kan een oordeel worden geveld over de vraag of de handelwijze van franchisegever al dan niet ongeoorloofd is met daarbij de te nemen acties. Op het voorgaande kan dan ook geen eenduidig antwoord worden gegeven, omdat dit volledig afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval.

 

Voorwaarden inkoopverplichting franchiserelatie

Op voorhand kan wel worden opgemerkt dat zich diverse situaties kunnen voordoen waarbij een inkoopverplichting niet aan een franchisenemer kan worden opgelegd. Er is momenteel weinig jurisprudentie ter zake de (on)geldigheid van de inkoopverplichting voor handen. Een interessante uitspraak dateert uit 2006.

Toen heeft de Rechtbank Maastricht geoordeeld dat een inkoopverplichting in de franchiseovereenkomst alleen toelaatbaar is als zij noodzakelijk is om het imago van de franchiseketen in stand te houden. Dit is volgens de rechtbank het geval indien sprake is van producten die ‘uitsluitend’ zijn te verkrijgen via de franchisegever en ‘een meerwaarde bevatten ten opzichte van gelijksoortige goederen die elders kunnen worden betrokken’.

Indien bijvoorbeeld sla aan objectieve kwaliteitseisen voldoet, is volgens de rechtbank franchisenemer vrij die sla af te nemen van een door hem gekozen leverancier. Is de sla echter verpakt in een zakje dat het merk en/of andere uiterlijke kenmerken van de franchiseketen draagt, dan is naar het oordeel van dezelfde rechtbank franchisenemer wel te verplichten uitsluitend die zakjes sla aan te schaffen. Hetzelfde geldt volgens de rechtbank voor zaken die volgens een geheime procedure door of namens franchisegever zijn vervaardigd.

Aangezien de hiervoor genoemde voorwaarden in rechte (nog) niet verder zijn uitgewerkt, is het de vraag in hoeverre in de praktijk aan beide criteria moet worden voldaan.

 

Objectieve kwaliteitseisen

Indien niet aan de twee hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan, dan kan franchisegever zijn belangen bij de handhaving van de kwaliteit en reputatie van zijn formule in ieder geval beschermen door middel van het opleggen van objectieve kwaliteitseisen. Een franchisenemer zou alsdan vrij moeten zijn de betreffende producten bij een ander in te kopen, mits aan de door franchisegever opgelegde objectieve kwaliteitseisen wordt voldaan.

Informatie

Hebt u vragen over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor op telefoonnummer 010 – 209 27 77 of per e-mail info@lvh-advocaten.nl.